Het 2e evangelie, dat reeds omstreeks het midden van de 2e eeuw overal bekend was, wordt door de traditie uitsluitend aan Marcus toegeschreven en er is niets tegen deze traditie te aanvaarden. Reeds hij een der oudste kerkvaders, Papias, wordt ons meegedeeld, dat Marcus zijn evangelie schreef als tolk van Petrus, hetgeen wel zal betekenen, dat Marcus de prediking van Petrus optekende.
Daarmede is in overeenstemming, dat Marcus toont veel van Petrus te weten, en bijzonderheden uit het leven van Jezus te kennen, 1 : 40; 2 : 1—4; 3 : 5; 5 : 4—6; 6 : 39, 40; 7 : 34; 8 : 33; 10 : 21; 11 : 20. Het evangelie zou dan te Rome, 1 Petr. 5 : 13, in het laatste deel van Petrus’ leven of kort na zijn dood geschreven zijn en voor de heidenen zijn bestemd om hen te brengen tot de kennis van Christus. Ook de inhoud wijst in die richting, want Marcus verklaart een aantal Joodse gebruiken, enz., 3 : 17; 5 : 41; 7 : 3, 4, 11, 34; 12 : 42; 14 : 12; 15 : 22, 42; en bezigt verschillende Lat. woorden.Het bijzondere karakter van het M. bestaat daarin, dat het Jezus tekent als de machtige Zoon van God, die wonderen doet. Woorden van Jezus vinden we bij Marcus weinig, slechts éénmaal een lange prediking, Marc. 13. Gelijkenissen vermeldt het 2e evangelie slechts enkele, daarentegen bijna 20 wonderen. Ook dat moet Romeinen hebben aangetrokken. Als bijzonderheden dienen voorts te worden vermeld, vooreerst, dat Marc. steeds „terstond” bezigt. De daden van de Koning haasten zich te worden verricht. Bij het begin van het evangelie hebben we de moeilijkheid, dat de constructie van de zin lastig is te doorzien en dat het begin van het evangelie kan betekenen, dat de prediking begint met het optreden van de Doper, doch ook, dat alles wat Marc. verhaalt, het gehele optreden van Jezus, het begin van het evangelie is. Aan het slot ontbreken de verzen 16 : 19—20 in de oudste en belangrijkste handschriften. Toch zijn deze verzen al vroeg bekend, misschien zijn ze door een ander aan het evangelie toegevoegd.
De inhoud van het M. betreft vrijwel uitsluitend het werk van Jezus in Galilea en dan het lijden te Jeruzalem, dat ongeveer een derde deel van het evangelie beslaat. Volgens velen is het M. het oudste evangelie en is het een der twee schriftelijke bronnen geweest, die Matt. en Luc. voor hun evangelie hebben gebruikt. Zekerheid bestaat hier niet en er is zeker plaats voor andere meningen. Als Marc. te Rome de prediking van Petrus optekende, kan zijn boek op zijn vroegst ± 65 zijn geschreven.