is de naam van de Zaligmaker, Zoon van God en Zoon des mensen. De naam Christus is Zijn ambtsnaam, Jezus is de eigennaam, de naam, waarbij de Heiland gewoonlijk wordt genoemd.
Deze naam was niet ongewoon in Israël. Hij betekent Jahwe is heil of zaligheid, en kan alleen door de Zaligmaker met vol recht worden gedragen. De naam is niet door Jozef en Maria willekeurig gegeven. Hij was vóór des Heilands geboorte uitdrukkelijk door de engel genoemd, Matt. 1 : 21, was dus een door God zelf geschonken naam, een naam welks betekenis ten volle op de Drager van toepassing was.Het tijdstip van Jezus’ geboorte is moeilijk met zekerheid vast te stellen. De Zaligmaker is zeker niet geboren in het jaar 1 onzer jaartelling, want Hij is ter wereld gekomen, terwijl Herodes de Grote nog aan het bewind was en deze vorst regeerde tot 4 v. C. De Schrift legt op het jaar der geboorte geen gewicht, wel op het feit, dat Jezus kwam in de volheid van de tijd, Gal. 4 : 4. Dat is niet in de eerste plaats, toen de tijd er rijp voor was, al ligt er dat ook wel in, doch, toen de tijden zich tot het door God van te voren bepaalde tijdstip hadden ontwikkeld. Ook verder is de chronologie van het leven van Jezus op aarde heel moeilijk te bepalen. Luc. 3 : 23 zegt, dat Jezus bij Zijn optreden in het openbaar ongeveer 30 jaar oud was, en stelt 3 : 1 het optreden van Joh. de Doper in het 15e jaar van keizer Tiberius. Dit geeft wel enige aanwijzing. Maar nu is weer de vraag, hoe lang heeft het openbare optreden van Jezus geduurd. De synoptische evangeliën noemen slechts één Paasfeest, Johannes noemt er drie: 2 : 13; 6 : 4; 13 : 1, waarbij de mogelijkheid bestaat, dat tweemaal hetzelfde is bedoeld. In ieder geval zijn de gegevens te vaag om bepaalde cijfers te noemen. Het leven van Jezus moet vallen tussen ± 6 v. C. tot 29—33 n. C.
Een leven van Jezus, dat al de in de Schrift vermelde feiten in geregelde volgorde verhaalt, is niet te geven. Dezelfde gebeurtenis wordt niet door elk evangelie op dezelfde plaats verhaald, d. i. de Evangelisten ordenen niet chronologisch. We kunnen niet anders doen, dan een algemeen overzicht geven. Nog veel minder kunnen we het leven van Jezus historisch of psychologisch verklaren. Jezus Christus immers is de Zoon van God en de Zoon des mensen, het wonder der wonderen. — De wonderbare geboorte van de Messias was in het O.T. voorspeld, Jes. 7 : 14; 11 : 1; Mich. 5 : 1, welke profetieën duidelijker en nauwkeuriger zijn gegeven vlak vóór Jezus’ geboorte, Matt. 1 : 20, 21; Luc. 1 : 31 v. Jezus is ontvangen van de H. Geest, geboren uit de maagd Maria, daarom kan Hij Zoon van God genaamd worden en kon Hij, zelf zonder zonde, ons van de zonde verlossen. Jozef is niet in eigenlijke zin de vader van Jezus, doch de man van Maria, en de beschermer van Jezus in Zijn kinderjaren. Jozef en Maria zijn beiden uit het zaad van David, wanneer we aannemen, dat het geslachtsregister Matt. 1 dat van Jozef en Luc. 3 dat van Maria is. — Reeds bij de geboorte van Jezus komt het bijzondere dat Zijn werk karakteriseert, duidelijk uit. Hij moest te Bethlehem, de stad van David worden geboren. Dat dit geschiedde, is te danken aan het bestel Gods, die Augustus juist toen een volkstelling deed uitschrijven, welke ook in het niet direct door de Romeinen, doch door Herodes bestuurde gebied moest worden gehouden. Jezus’ komst in het vlees wordt door engelen aangekondigd, die God verheerlijken. Bij de voorstelling in de tempel zingt Simeon tot Zijn eer. De wijzen uit het Oosten komen Hem hulde betonen. Zo blijkt uit alles, dat hier niet een gewoon kind is geboren, doch dat de Zoon van God heeft aangenomen een menselijke natuur, Rom. 8 : 3. — Het heeft vaak de aandacht getrokken, dat Jezus zelf nooit een beroep gedaan heeft op Zijn wonderbare geboorte. Ook de apostelen spreken er weinig van. We moeten dit aldus verstaan, dat de prediking over Jezus uitgaat van de verhoging. Jezus is opgestaan! Uit de opstanding gaat de prediking naar het wonder van de komst in het vlees. Eerst waar de heerlijkheid van de opstanding in het geloof wordt aanvaard, kan het wonder der geboorte worden gepredikt.
Uit de jeugd van Jezus wordt ons slechts één gebeurtenis meegedeeld, het optreden van de twaalfjarige Jezus in de tempel, Luc. 2 : 41—51. De apocriefe evangeliën weten allerlei over Jezus’ jeugd te vertellen en bevredigen daarmee de menselijke nieuwsgierigheid, die wil weten, hoe Jezus dit of dat heeft gedaan. De Schrift deelt ons slechts één feit mede, om ons daardoor te openbaren het enige, dat we moeten weten, n.l. dat Hij ook tijdens Zijn jonge jaren geweest is de waarachtige Messias, Zoon van God en Zoon des mensen. Van belang is ook, dat Hij blijkens Luc. 2 : 52 de gewone menselijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. — Aan het openbare optreden van Jezus gaat vooraf Zijn doop in de Jordaan en de verzoeking in de woestijn. Hij moest gedoopt worden om alle gerechtigheid te vervullen, Matt. 3 : 15, d. w. z. Hij moest ook in dit opzicht de mensen volkomen gelijk worden, Hebr. 4 : 15. Bij de doop daalt ook de H. Geest op Jezus neer in de lichamelijke gestalte van een duif en klinkt de stem uit de hemel. Dat is de bekwaammaking en de aanwijzing tot de openbare vervulling van de Middelaarstaak. Op de doop volgt de verzoeking in de woestijn, die laat uitkomen, wat de doop betekent. Adam viel voor de verzoeking, Jezus blijft staande. En als de satan Hem verleiden wil om op van God verboden wijze te grijpen naar hetgeen de Heiland eerst in de weg van lijden en sterven verkrijgen zal, wijst Hij de satan af. Jezus kon niet vallen, niettemin heeft Hij de volle zwaarte der verzoeking gedragen en overwonnen.
Het optreden van Jezus onder de mensen valt duidelijk in 2 perioden uiteen. Eerst is er een tijd, waarin Jezus publiek met de mensen verkeert, een korte tijd in Judea, waarvan alleen het vierde evangelie spreekt (misschien ook Luc. 4 : 44 vermeld), een langer tijdvak in Galilea. Na een crisis, die de schare zich van Jezus doet af keren, volgt een andere periode, waarin Jezus zich terugtrekt in de enge kring der apostelen. Elk van deze beide perioden draagt een eigen kenmerk. In de eerste doet Jezus wonderen en tekenen, die Zijn macht moeten bekend maken en de mensen bewegen tot het geloof, Joh. 4 : 48. De genezingswonderen zijn afbeeldingen van Jezus’ geestelijk werk en moeten dat beter doen verstaan, Matt. 8 : 17. De duiveluitwerpingen spreken van Jezus’ overwinning op de satan. Wat de prediking betreft: Jezus predikt in de eerste plaats het koninkrijk Gods. Hij richt Gods koningsheerschappij op, die door de mensen was vertreden, leert ook, dat er een evangelie des koninkrijks is, d. w. z. dat Hij het leven brengt, aan allen die de prediking aanvaarden. Merkwaardig voor deze periode is ook de Bergrede, waarin Jezus de schare stelt voor Zijn ontzaglijke eisen, opdat die schare tot Hem de toevlucht zou nemen. Wat de vorm der prediking betreft, zijn voor deze periode typerend de gelijkenissen, een prediking, die Jezus geeft, als de gewone prediking niet verstaan wordt, gelijk zij moest worden opgevat en waarin Hij bepaald ook de ontwikkeling leerde van het koninkrijk der hemelen. Schijnbaar had het werk van Jezus in de eerste periode een groot succes. Vele scharen volgden Hem. Toch kwam er al verzet van de leidslieden des volks, die niet konden hebben, dat Jezus de plaats innam, welke zij tot dusver hadden ingenomen. Het verzet openbaarde zich b.v. bij Jezus’ prediking omtrent de sabbat en Zijn optreden op de sabbat, waarbij Hij de vormelijke opvatting der Farizeën bestreed en de ware, de geestelijke betekenis van het gebod Gods uiteen zette en in practijk bracht. Spoedig blijkt, dat ook de schare Jezus niet aanvaardt in het geloof. Ze zijn tot Hem gekomen om van de broden te eten, om hun zieken te laten genezen, ook om Zijn aangename woorden te horen, niet om zich in het geloof aan Hem te onderwerpen. Dat leidt tot de crisis. Als het volk bemerkt, dat Jezus niet wil zijn een koning naar zijn ideeën, een vorst, die hen van de Romeinen verlost en die hun tijdelijke weldaden schenkt, keert het zich van Hem af en Jezus trekt zich terug. Reeds in het begin van Zijn optreden had Hij 12 apostelen verkoren, die getuigen moesten zijn van heel Zijn werk, om straks van Hem te kunnen getuigen. Jezus zal zich nu voortaan in de eerste plaats geven aan hun nadere opleiding en vorming. Tot nu toe had Jezus niet in het openbaar gepredikt, dat Hij de Messias was, de Zoon van God. De mensen konden dat nog niet dragen. Het is wel waar, dat enkele apostelen gedurende de eerste korte werkzaamheid des Heilands tot een soort Messiasbelijdenis waren gekomen, Joh. 1 : 50, doch het schijnt, dat de apostelen de betekenis van die belijdenis niet geheel hebben doorzien, in elk geval gaat Jezus er niet op door. Doch het wordt anders, als Jezus zich in de kring der apostelen terugtrekt. Dan ontlokt Hij zelf een belijdenis. En uit aller naam erkent Petrus Hem als de Messias, de Zoon van God, Matt. 16 : 13—20. Die belijdenis leidt dan daartoe, dat Jezus sticht de Kerk van de nieuwe bedeling. Op de belijdende Petrus bouwt Hij een nieuwe gemeente, een die zich afscheidt van het ongelovig blijvende Jodendom, de Christelijke Kerk. De apostelen zijn haar leden en haar ambtsdragers. Op allerlei manieren bereidt Jezus hen voor op hun latere taak. Hij bereidt hen ook voor op Zijn aanstaand sterven. Al is Jezus ook in deze periode wel een enkele maal voor een groter publiek opgetreden, dat geschiedt eerst weer regelmatig, als Hij voor de laatste maal naar Jeruzalem gaat om aldaar te sterven. Vlak bij Jeruzalem wekt Jezus Lazarus op. Dat doet voor de Joodse overheden de maat overlopen en wat zij reeds lang hadden beraamd, dat zullen ze nu uitvoeren, Jezus zal sterven. Op koninklijke wijze trekt Jezus Jeruzalem binnen. De schare jubelt Hem toe, zij meent, dat nu eindelijk komen zal, waarop zij lang heeft gewacht. Nieuwe aanstoot voor de Joodse leidslieden. Maar het is, alsof ze het ware van de toejuichingen van het volk doorzien. Vrees voor het volk is er nog wel, maar zij zullen die trotseren en dankbaar grijpen ze het aanbod van Judas, één uit Jezus’ eigen kring aan, om Hem hun in handen te spelen. Verdere openbare daden van Jezus volgden, m. n. de reiniging van de tempel. Vele feestgangers moesten deze daden hebben gezien, doch het Sanhedrin gaat door en stoort zich aan niets. In een aantal gelijkenissen tekent Jezus de goddeloosheid van de regeerders en de ontrouw van Israël. Ook predikt Hij tegen Farizeën en schriftgeleerden. Ten slotte verlaat Jezus de tempel, geeft hem over en spreekt tot de apostelen over het einde van het Joodse volk en het einde van alle dingen. De houding van Judas wordt steeds duidelijker. Als Jezus na de nodige voorbereidingen te hebben laten treffen, het Paasfeest houdt met Zijn discipelen, waarschijnlijk in het huis van Maria, de moeder van Marcus, verlaat Judas de zaal en komt in de kring van Jezus niet terug. We lassen de opmerking in, dat zich hier een grote, nog nooit opgeloste moeilijkheid voordoet. Volgens de synoptische evangeliën heeft Jezus het Joodse Paasfeest meegevierd en stierf Hij na afloop daarvan op de 15e Nisan. Johannes schijnt de voorstelling te geven, dat Jezus het Paasfeest niet gevierd heeft, dat Jezus gestorven is op de dag, waarop de Paaslammeren werden geslacht, d. i. op de 14e Nisan. Beide berichten stellen Jezus’ dood op een Vrijdag.
Uit de Paaszaal trekt Jezus naar Gethsémané, waar Hij een zware gebedsworsteling doormaakt en waarbij uitkomt Zijn eenswillendheid met de Vader ook ten aanzien van het lijden en sterven. In de hof wordt Jezus gevangengenomen en voor de Joodse Raad gebracht, waar Hij ten slotte ter dood veroordeeld wordt, omdat Hij, na bezworen te zijn door Kajafas, beleden had Gods Zoon te zijn. Om de voltrekking van het vonnis te verkrijgen, brengen de Joden Jezus naar Pilatus, de Rom. procurator, die het recht bezat over leven en dood. Pilatus aarzelt, zendt Jezus ook naar Herodes, die juist te Jeruzalem was, doch veroordeelt uit vrees voor de Joden Jezus ten slotte tot de dood aan het kruis. Zo wordt Jezus dan gekruisigd. Hij hangt tussen de rovers, wordt met de misdadigers gerekend. Tijdens het hangen aan het kruis spreekt de Heiland tot zevenmaal toe. Hij geeft daarin de verklaring van Zijn lijden en sterven. We weten nu, dat Hij van God verlaten is geweest, dat is dat Hij de volle smarten der hel heeft gedragen. In liefde gedenkt Jezus aan die Hem aan het kruis slaan, aan de ene rover, die naast Hem hangt, aan Maria. Dan geeft Hij de geest in de meest eigenlijke zin van het woord. Jezus’ sterven
is een daad. — Jezus wordt begraven. Ook daarin draagt Hij de versmaadheid, die de mens door zijn afval van God op zich geladen heeft. Hij wordt met de aarde een, doch Zijn vlees heeft geen verderving gezien.
Op de 3e dag staat de Heiland op, gelijk Hij voorspeld had. Het kost de discipelen moeite om te geloven, dat hun Heiland leeft. Doch ze buigen, door Hem onderricht in het geloof. Veertig dagen heeft Jezus nog op aarde vertoefd. Door Zijn vijanden is Hij niet meer gezien, alleen door de zijnen. Met hen gaat Hij om, opdat zij weten zouden, dat Hij waarlijk mens bleef, dezelfde, die geleden heeft, Joh. 20 : 27, doch dat Hij ook de Zoon van God is, Joh. 20 : 28. Hij geeft Zijn apostelen een duidelijke opdracht voor hun werk, Joh. 20 : 23; Hand. 1 : 8, Hij bestrijdt hun dwaling, Hand. 1 : 6. Dan vaart Hij op ten hemel en de engelen spreken: Hij zal wederkomen, gelijk Hij is opgevaren, Hand. 1 : 11. In de Hand., maar vooral in de apostolische brieven wordt vaak over Jezus Christus gesproken. Kort gezegd: er wordt geopenbaard, wat de betekenis is van de feiten, die in de evangeliën staan opgetekend. Het plaatsbekledend lijden en sterven, het de zijnen deel geven aan de heerlijkheid, de grootheid van Jezus’ overwinning worden ons gepredikt. Van dat laatste handelt vooral de Openbaring. Daar wordt ons het einde beschreven als de Verheerlijkte komt om gericht te houden, doch ook om de zijnen voor eeuwig met Hem te doen heersen.