Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HERT

betekenis & definitie

H. worden telkens in de H. Schrift genoemd, Ps. 42 : 2; Jes. 35 : 6 enz., zodat ze alleen daarom reeds in Palestina algemeen moeten geweest zijn.

Ook wordt het vrouwelijk dier, de hinde, afzonderlijk genoemd, Gen. 49 : 21; Hoogl. 2 : 7; 3 : 5, waarbij tevens de aandacht gevestigd wordt op haar bevalligheid, Spr. 5 : 19, haar snelheid, 2 Sam. 22 : 34, Ps. 18 : 34, Hab. 3 : 19, en op haar voortbrengen van jongen, Job 39 : 4, Ps. 29 : 9. De jongen worden steeds „welp der herten” genoemd, Hoogl. 2 : 9 enz. Van deze h. is niet veel meer over, ze zijn uitgestorven of nagenoeg uitgestorven. Met het Edelhert (Cervus elaphus) is dit reeds vele eeuwen het geval. Ze zijn slechts bekend door historische vondsten in grotten. De Ree (Cervus capreolus) was tamelijk algemeen op de Karmel en in Boven-Galilea omstreeks het einde van de vorige eeuw. Het Damhert (Cervus dama mesopotamicus) was omstreeks dezelfde tijd nog te vinden op de Tabor en rondom het Meer van Gennésareth, maar is aan deze zijde van de Jordaan geheel uitgeroeid en komt in het Over-Jordaanse slechts sporadisch voor. De uitgevaardigde jachtwetten zijn voor al deze dieren te laat gekomen. Behalve ’ăjjăl, de algemene naam voor „hert” in de Bijbel, wordt ook nog het Damhert (jachmoer) genoemd Deut. 14 : 5; 1 Kon. 5 : 3 (St.Vert. „buffel”). Zie ook Antilope.

< >