koning van Israël, zoon en opvolger van Baësa. Ela regeerde geen volle twee jaar over het rijk der 10 stammen, 887—886 v.
C. Zijn residentie was Tirza. Zijn dienaar Zimri, de bevelhebber over de helft der krijgswagens, smeedde een samenzwering tegen hem. Terwijl E. zich te Tirza een roes dronk ten huize van zijn hofmaarschalk Arza, vermoordde Zimri hem en werd koning in zijn plaats. Dit geschiedde terwijl het leger was uitgetrokken tegen Gibbethon, dat aan de Filistijnen behoorde. Het is heel goed mogelijk, dat Arza in de samenzwering betrokken was. Het gehele huis van Baësa werd door Zimri uitgemoord. Zo werd het woord des Heren door de dienst van de profeet Jehu vervuld. Zie 1 Kon. 16 : 8—14, 1—4, 7, 21.