„herhaling der wet” of „tweede wetgeving”, de naam van het 5e boek van de Pentateuch in de Lat. Vulgata, die daarin de Griekse LXX navolgde, welke had: Deuteronomion.
Bij de Joden heet D. naar de eerste woorden van het boek: „Dit zijn de woorden” of „woorden”. Feitelijk berust de naam D. op een foutieve vertaling van Deut. 17 : 18 door LXX. Doch ook de Hellenistische Joden en verschillende rabbijnen noemen dit boek: „herhaling der wet", of: „herhaling”, in de zin van: herhaling van de dingen, die in de vorige boeken beschreven werden. Door LXX en Vulg. is de naam D. in de Christelijke Kerk de gewone geworden. Hij past inderdaad op de inhoud van het boek.In D. is Mozes aan het woord. Hij begint (blijkens 1 : 5) deze wet te ontvouwen. En zijn betoog gaat van 1 : 6—30 : 20. Het eerste gedeelte van deze verklaring loopt van 1 : 6—4 : 40. In 4 : 41—43 krijgen wij dan een korte mededeling over de aanwijzing van vrijsteden in het Overjordaanse. In 4 : 44—26 : 19 staat „de wet, die Mozes aan de Israëlieten voorstelde”. In 5 : 1—11 : 32 staat een herhaling van de decaloog en een uitwerking van het grote gebod der liefde tot de Here. 12 : 1—26 : 19 komen meer speciale wetten aan de orde. 27 : 1—30 : 20, het derde gedeelte van Mozes’ betoog, bevat de vernieuwing van het verbond tussen de Here en Israël. Daarna krijgen wij 31 : 1—34 : 12 Mozes’ laatste maatregelen, zijn lied, zijn zegen, zijn dood, en daarmede het einde van de Pentateuch, die ons dus brengt van de schepping van hemel en aarde tot de dood van Mozes.
In het feit, dat Jozua Mozes opvolgt (31 : 1—8), ligt de verbinding met het volgende boek, de voortzetting van de geschiedenis van Israël en daarin van het zaad der vrouw (Gen. 3 : 15). Het gaat naar de beërving van het beloofde land, dat aan Mozes voor zijn dood nog wordt getoond (34 : 1—4). De aanhangers van de bronnenscheiding in de Pentateuch nemen over het algemeen naast de Jahwist (J), de Elohist (E), de Priestercodex (P) ook de Deuteronomist (D) aan. Men brengt dan het ontstaan van D. in verband met het vinden van het wetboek in de tempel, dat aanleiding gaf tot de reformatie van koning Josia, 2 Kon. 22 en 23. De centralisatie van de eredienst acht men dan vooral door D. 12 geboden. Tevens neemt men aan een bewerking van de historische boeken van het O.T. in Deuteronomistische geest. Zie Pentateuch.