Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

CHERUB

betekenis & definitie

Hebr. kĕroeb, afleiding niet zeker. Men stelt het wel gelijk met het Babylonische karūbu, over welks betekenis men het echter niet eens is.

Sommigen denken aan de betekenis: groot, machtig, geweldig. Anderen denken liever aan verwantschap van het woord kĕroeb met het Babylonische kāribu = voorbidder; of: vereerder, huldiger. Dit zijn dan figuren, die het dichtst bij de godheid en bij de poort van het heiligdom staan. Maar ook deze verwantschap is niet zeker. Wij weten niet, wat het Hebr. woord keroeb betekent. De c. (Hebr. meerv. kĕroebīm) zijn volgens de Bijbelse gegevens engelen. Gen. 3 : 24 staat, dat de Here God de mens verdreef uit de hof van Eden en ten O. daarvan de c. stelde met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken. 2 Sam. 22 : 11, Ps. 18 : 11 staat van God, dat Hij reed op een c. bij Zijn nederdalen naar de aarde. Uit Ez. 9 : 3; 10 : 15—22 blijkt, dat de wezens, die Ezechiël beschrijft in de weergave van zijn roepingsvisioen in hfdst. 1 c. waren. Zij zijn 4 in getal en hebben 4 aangezichten, nl. van een mens, van een leeuw, van een rund en van een arend. Zij hadden de gedaante van een mens. Ieder had 4 vleugels, hun benen waren recht, hun voetzolen waren als die van een kalf. Zij fonkelden als gepolijst koper. Mensenhanden waren onder hun vleugels aan 4 zijden. Hun vleugels waren met elkander verbonden en naar boven uitgespreid. Ieder had er twee, die met elkander verbonden waren, en twee die hun lichaam bedekten. De c. vormen in dit roepingsvisioen van Ezechiël tezamen met de raderen de wagen, waarop de Here boven een uitspansel, waarboven weer iets in de vorm was van een troon van lazuursteen, troont. Reeds eeuwen vóórdat de Here op deze wijze aan Ezechiël verscheen, had Hij aan Mozes het bevel gegeven op de ark, zijn troonzetel onder Israël, twee gouden c. te maken, die één geheel met het verzoendeksel vormden, Ex. 25 : 10—22; zie Ark 2. Of deze c. precies zo waren gemaakt, dat zij geleken op de wezens, die Ezechiël zag, weten wij niet. Maar het is niet waarschijnlijk, daar zij bij de ark slechts één aangezicht zullen hebben gehad. Bovendien lijkt het, dat Ezechiël de 4 wezens pas later als c. herkende.Uit Ex. 26 : 1, 31; 36 : 8, 35 blijkt, dat in de tentkleden en in het voorhangsel van de tabernakel c. kunstig ingeweven waren. Als ingesneden beeldwerk waren zij aanwezig op de muren van de tempel van Salomo, 1 Kon. 6 : 29. Bovendien liet Salomo voor de achterzaal of het allerheiligste van deze tempel twee c. van oleasterhout maken van 10 el hoog; zij waren overtrokken met goud, 1 Kon. 6 : 23—28. Onder de vleugels van deze c. werd de ark geplaatst, 1 Kon. 8 : 6, 7. In het voorhangsel van deze tempel waren c. aangebracht, 2 Kron. 3 : 14, en zelfs op de sluitplaten aan de onderstellen of spoelwagens, 1 Kon. 7 : 29, 36. Inderdaad, de Here woonde onder de c., vgl. 1 Sam. 4 : 4; 2 Sam. 6 : 2; 2 Kon. 19 : 15; Jes. 37 : 16, Ps. 80 : 2; 99 : 1; 1 Kron. 13 : 6. Zij zijn de bewakers van Zijn troonzetel, die toch is het verzoendeksel van de ark des verbonds. In de beschrijving van de tempel bij Ezechiël in diens tempelvisioen komen de c. nog als versieringsmotief voor, Ez. 41 : 18, 20, 25. Zij zijn dus in afbeelding en in visioen aanwezig in en rondom de troon en de woonplaats des Heren. Zij bewaken Hem als Zijn troongeesten en Zijn in bijzondere zin de engelen van Zijn heiligheid. En dit komt duidelijk uit in Openb. 4 : 6—8, waar wij toch ook wel aan c. zullen moeten denken. Ez. 28 : 14 wordt de koning van Tyrus aangesproken: „Gij waart een bedekkende c. met gestrekte vleugels”. De tekst is hier onzeker. Wel is van een c. sprake, evenals vs 16: „En Ik heb u, bedekkende c., weggedaan van tussen de vurige stenen”. De koning van Tyrus wordt hier vergeleken met één, die als wachter op de heilige berg der goden stond, maar hij zal uit die nabijheid der goden door de God van Israël worden verdreven: nu wordt de c. verdreven ! Ezechiël zal wel zinspelen op een (misschien Phoenicische of anders Babylonische?) mythe. — Men heeft afbeeldingen van wezens, die op de Bijbelse c. gelijken en wachters van de godheid of van de als koning vereerde god geweest kunnen zijn, gevonden in Babylonië, Assyrië en in Egypte. Zie over Babylonië het begin van dit artikel. Men heeft de c. in verband gebracht met het Griekse woord grups, de naam van de grijpvogel of gier. Men heeft gedacht aan wolkenwagen, aan donderwolken en bliksemen. De c. als lijfwacht der goden kunnen als overblijfsel der Paradijstraditie bij de volken worden beschouwd. Zij zijn, volgens de Schrift, de „lijfwacht” van de God Israëls.

< >