Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HOF

betekenis & definitie

1. Binnenhof.

Bij de opgravingen in Palestina heeft men op verschillende plaatsen gezien hoe binnenmuren, die de indeling van de woning aangaven, duidelijk zich onderscheiden van de zwaardere buitenmuren. Sellin en Watzinger vonden in Jericho een huis met 5 kamers, gegroepeerd om een binnenhof, en Macalister te Gezer een huis uit de latere Griekse tijd met 12 vertrekken. Bij zulk een groot huis gaf de deur toegang tot een gang die naar de hof voerde (Neh. 8 : 17 voorhof genoemd).2. Zaal. Een gebouw of een grote zaal daarin, bestemd voor algemeen gebruik. Luc. 22 : 55 spreekt van de hof van de Hogepriester.

Het officiële zittingsgebouw van de provinciale bestuurder voor de rechtspraak wordt ook wel hof of praetorium genoemd, Matt. 27 : 27; Marc. 15 : 16; Joh. 18 : 28, 33; 19 : 9; Hand. 23 : 25. Zie ook Rechthuis.

3. Tuin. Als eerste hof wordt in de Bijbel de hof van Eden genoemd, Gen. 2 en 3. In Egypte werden tuinen bevloeid, Deut. 11 : 10, door irrigatiewerken van de Nijl. Blijkens Jes. 58 : 11 en Jer. 31 : 12 kende ook Palestina de irrigatie. Bloemen, kruiden en vruchtbomen werden in de tuinen gekweekt, Hoogl. 5 : 1; 6 : 2; 1 Kon. 21 : 2; Jer. 29 : 5; Am. 9 : 14. Er was een koninklijke tuin te Jeruzalem, 2 Kon. 25 : 4, te Etam, Hoogl. 6 : 11, en te Susan, Est. 1 : 5. Ter bescherming tegen plunderaars waren de h. met muren of heggen omgeven, Hoogl. 4 : 12; Jes. 1 : 8. De hof van Gethsemané was een olijvenhof, waarin een oliepers stond.

< >