in 331 v. C. gesticht door Alexander de Grote, die het rijk der Farao’s met stoffelijke en ideële banden wilde hechten aan het Griekse wereldrijk, dat hij zich droomde.
De keuze om die plaats daar te stichten bij het eiland Pharos, op een landtong tussen de Middell. Zee en het Mareotische meer, was voortreffelijk, want 1. had men hier door bevaarbare rivierarmen verbinding met de Nijl, en 2. was de ligging ten W. van de Nijldelta een waarborg, dat de haven vrij bleef van gevaar te verzanden, door een stroom, die van Gibraltar langs de N.-kust van Afrika gaande, de O.-lijke havens bedreigde met dichtslibbing door het Nijlslib. Het werd de grote haven voor de handel tussen O. en W. A. was ook de korenhaven van Egypte, vanwaar de graanschepen naar Rome voeren, Hand. 27 : 6. Buitendien werd het een centrum van geleerdheid. In de Rom. bloeitijd was het de tweede stad des rijks. De inwoners behoorden tot verschillende nationaliteiten: Grieken, Egyptenaren, Romeinen, Joden. Hun omgangstaal was het Grieks. Binnen de kring der Alexandrijnse Joden is de Griekse vertaling van het O.T. ontstaan, welke bekend staat onder de naam van Septuaginta (LXX). De Joden van Alexandrië hadden een eigen synagoge in Jeruzalem, Hand. 6 : 9. De prediking van Joh. de Doper en de woorden van de Heiland werden ook in Alexandrië bekend, gelijk blijkt uit het optreden van Apollos, Hand. 8 : 24—28. Volgens de traditie is hier het Christendom geplant door de Evangelist Marcus.