Deze rivier behoort tot de grootste der aarde. Onder de naam Kagera stroomt de rivier uit het Victoriameer; aan de N.oever bij de Riponvallen begint de eigenlijke N.
Deze gaat na een loop van 389 km in het Albertmeer; baant zich verder een rotsbed als Bahr el Dsjebel en vloeit dan door de moeraswildernis van het Sudd. Op 9° 30' N.B. neemt hij twee zijrivieren, de Bahr el-Ghasal en de Bahr ez-Zarafa, en spoedig daarop de Sobat op, die vooral het water levert voor de jaarlijkse overstroming van de Witte N. Want de hoofdrivier krijgt nu de naam Bahr el-Abdjod of Witte N. en stroomt nu N.waarts. Bij Kartoem verenigt zich de rivier met de Bahr el-Azrak, die de blauwe, de donkere, de troebele N. wordt genoemd, in tegenstelling met de Witte, waarvan het water reeds reiner is geworden in de moerassen van de Bahr el Dsjebel. Tussen Kartoem en de Middell. Zee neemt de N. nog maar één zijrivier op, de Atbara, terwijl hij gedurende zijn loop door het dorre woestijnland voortdurend water verliest door verdamping en infiltratie en vooral door de bevloeiingskanalen. Nu ontvangt Egypte haast geen regen. In de hoofdstad Kaïro zijn maar 4—6 regendagen per jaar. Daarom zou Egypte een onbewoonbaar land wezen als het niet door de N. doorstroomd werd; dan zou het een woestijn wezen als de Sahara. Want de rivier brengt door de jaarlijkse overstroming slib over de velden. Door de sterke regenval van Juni tot Sept. op de hoogvlakte van Abessynië zwellen de Blauwe N. en de Atbara snel en nemen ontzaglijke massa’s slib mee, die gedurende vele eeuwen de vruchtbare alluviale lagen van het N.dal en de delta hebben opgebouwd. Van de oudste tijden af overstroomde de N. elk jaar zijn dal en de slibmassa’s van de rivier hoogden telkens weer de bodem op. De oogst vond in April en Mei plaats; na deze tijd tot aan de nieuwe vloed (d. i. van Mei tot Juli) kon slechts dat land bebouwd worden, dat in de nabijheid van het rivierbed lag of in de nabijheid van bevloeiingsinrichtingen. De Bijbel spreekt van zulke inrichtingen voor bewatering, als wij lezen Deut. 9 : 10, waar Egypte geschetst wordt als een land, dat „gij bewatert met uwe gang als een kruidhof”.Beneden Wadi-Halfa is de rivier bevaarbaar, behalve over een afstand van enkele km bij Assoean, waar de eerste (d. i. stroomafwaarts de laatste) katarakt (stroomversnelling) de weg verspert. Tussen deze twee plaatsen vinden wij reeds talrijke overblijfselen van de oude Egyptische beschaving uit de Thebaanse periode, die getuigen van het gewicht der landstreek, waar sterke garnizoenen gelegerd waren, om de landbouwende bevolking van het N.dal tegen invallen der Nubische nomaden te beschermen. Echter begint pas beneden Assoean, waar het N.dal zich verwijdt, het eigenlijk Egypte met zijn tempels, zijn paleizen, zijn lanen van sfinxen, zijn obelisken en zijn pyramiden. Even beneden Assioet splitst zich een zijtak af, de Bahr el Joessoef, die de hoofdstroom over een afstand van 300 km begeleidt en dan door de Libyse woestijn doordringt in de Fajoemlaagte.
In de 19e eeuw is de oude methode van bevloeien, die duizenden jaren onveranderd was gebleven, grondig gewijzigd. Vroeger stond in de zomermaanden nagenoeg geheel het N.dal onder water, waar slechts de dorpen en dijken bovenuit staken. Nu wordt dit door dijken verhinderd; de oeverlanden worden nu van Juli tot Sept. niet meer overstroomd. De bebouwing gaat nu ook in de zomer door en het N.dal is dan in de zomer niet blank maar groen. Voor de bebouwing heeft het land echter water nodig. Daarvoor zijn ontzaglijk veel kanalen gegraven. Tegelijk werden in de Nijl een aantal stuwdammen gebouwd, die na de overstroming het water verhinderen naar zee te vloeien. De rivier blijft daardoor het gehele jaar gevuld, zodat het gehele jaar bevloeiing mogelijk is. Men heeft nu dus het hele jaar door water en in plaats van het ene seizoen zijn er nu drie!
Zo heeft de N. grote betekenis voor Egypte. Allereerst omdat de rivier water en slib geeft. De noodzakelijkheid van het graven der kanalen leerde de oude Egyptenaren waterbouwkunde en het landmeten. Toen later de bouwmeesters in dienst van het rijk de grote monumenten stichtten, kregen zij de gesteenten bijv. graniet, uit het verre Z. en de Nijl droeg dit alles op zijn rug — en de rivier werd een verkeersweg voor de schepen. Inderdaad is Egypte een geschenk van de N. De profeet Ezechiël schetst die betekenis als hij de Egyptenaars in hun hoogmoed hoort zeggen: Mijn rivier is de mijne, Ezech. 29 : 3. Vandaar het schrikkelijke van een profetie als: de rivier zal verzijpen, Jes. 19 : 5; of: Ik zal de rivieren tot droogte maken, Ez. 30 : 10. Het feit, dat de N. bij de delta zich in armen splitste gaf de profeet aanleiding om te spreken van de rivieren van Egypte, Jes. 7 : 11, of: de wateren der Egyptenaren, hun stromen, Ez. 7 : 19.