„de broeder is koning”.
1. Zoon van Ahitub en priester te Nob. Door Saul wegens te goeder trouw verleende hulp aan David vermoord met zijn gehele familie. Alleen zijn zoon Abjathar (zie aldaar, ook voor de vervulling van de vloek tegen het huis van Eli) ontkwam, vgl. 1 Sam. 21 : 1—9; 22 : 6—23, Ps. 52 : 2, Marc. 2 : 26.
2. Zoon van Abjathar, zie aldaar. Ook 1 Kron. 18 : 16 zal deze A. bedoeld zijn i. p. v. het daar staande Abimelech.
3. Een Hethiet, die David volgde, 1 Sam. 26 : 6.