Winterrust
v., rust of het rusten of stilliggen gedurende de winter; — winterslaap.
G. Th. van Kempen (1974)
winterperiode bij plant, waarbij stofwisseling minimaal is en groei stilstaat. Ether (bij seringen) en gibberelline (groeistof) kunnen de rusttoestand doorbreken, ➝ forceren. Bij dieren (beer en eekhoorn) een rustperiode, waarbij echter niet de kenmerkende verlaging van de stofwisseling optreedt zoals bij winterslaap, ➝ honger.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m., de periode in het inwendige jaarlijkse ritme van plant of dier waarin weinig activiteit valt waar te nemen. Tijdens de winterrust is de stofwisselingsintensiteit gering, de groei staat derhalve stil. Het autonome karakter van deze toestand blijkt uit het feit dat verwarmen van de knoppen van de bomen of van zaden vrijwel nooit activiteit ont...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: