v./m., de periode in het inwendige jaarlijkse ritme van plant of dier waarin weinig activiteit valt waar te nemen.
Tijdens de winterrust is de stofwisselingsintensiteit gering, de groei staat derhalve stil. Het autonome karakter van deze toestand blijkt uit het feit dat verwarmen van de knoppen van de bomen of van zaden vrijwel nooit activiteit ontketent. De groeistof gibberelline kan deze rusttoestand soms opheffen; ook van ether is dit reeds lang bekend; deze stof wordt gebruikt voor het ‘trekken’ van seringen. Het abscissinezuur is het hormoon dat de plant voorbereidt tot de winterrust (senescentie,abscissie) en deze in winterrust houdt. Het ontstaat bij het korter worden van de dagen. Voor winterrust bij dieren: winterslaap.