Wijf
o. (-wijven), 1. (eert. en gew.) vrouw; in ’t bijz. huisvrouw, echtenoot: hij heeft zeven kinders en een wijf ; nog wel in vertrouwelijk gesprek : je bent een best wijf; geen oud wijf bleef aan het spinnewiel, al wat lopen kon kwam op de been ; — (zegsw.) al regende het oude wijven, al was het nog zulk slecht weer;...