Vermogen
I. ww. (vermocht, heeft vermocht), 1. de macht, do kracht hebben tot, kunnen doen : God vermag alles ; ik zal doen wat ik vermag ; tegen hem vermag ik niets ; de kunst vermag hier niets (bij een ernstige zieke), de geneesmiddelen kunnen hier niets uitrichten ; 2. invloed hebben : zij vermag veel bij hem : 3. de...