Val (deur, klep)
v. (-len), 1. (Zuidn.) plank, klep of deur die, gewoonlijk door middel van een scharnier, kan neervallen: de val van een keldermond, van een zolder; doe de val van het duivenslag dicht; 2. (Barg.) deur: flik de val dicht; 3. (ook o.) beweegbare vloer van een ophaalbrug; klap : het ijzeren val van de ophaalbrug; het val van een bas...