Wat is de betekenis van Ūtor?

2025-07-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Ūtor

ūsus sum (3); I. eig., a. in ’t alg., gebruiken, aanwenden, gebruik maken -, zich bedienen van, c. abl., armis, Cic., oratione, spreken, Cic., hac voce, zo spreken, Cic., uti temporibus sapienter, zich in de omstandigheden schikken, Nep., evenzo uti foro, Ter., male uti lege, misbruiken, Cic., alqo in alqd, Liv., alqā re in alqm, Cic.; c. ac...

Gerelateerde zoekopdrachten