Wat is de betekenis van uitspatten?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitspatten

(spatte uit, heeft en is uitgespat), 1. naar buiten, uit iets, van iets af spatten : uitspattende vonken; 2. spattende uit elkaar springen; 3. (bouwk.) wijken, uit elkaar gaan : door te zwaar kapwerk kunnen de muren uitspatten; 4. zich te buiten gaan, losbandig zijn.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitspatten

uitspatten - Werkwoord 1. (intr) losbandig zijn, zichzelf te buiten gaan, boemelen, brassen, slempen uitspatten - Werkwoord 1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitspatten ♢... dat wij uitspatten ♢... dat jullie uitspatten ♢... d...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitspatten

v., útspatte.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitspatten

spatte uit, h. en i. uitgespat (losbandig zijn).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitspatten

('uit) (spatte uit, heeft en is uitgespat) 1. spattend uit-, opspringen. 2. uit elkander wijken : door het zware kapwerk kunnen de muren -. 3. losbandig zijn, zich te buiten gaan.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitspatten

(spatte uit, heeft en is uitgespat), 1. van iets af spatten: uitspattende vonken; 2. uit elkaar springen; (bouwkunst) wijken, uit elkaar gaan; 3. zich te buiten gaan, losbandig zijn.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITSPATTEN

UITSPATTEN - (spatte uit, heeft en is uitgespat), spattende uit-, opspringen (van vochten): (bouwk.) door het zware kapwerk kunnen de muren uitspatten, wijken, uit elkander gaan; — (fig.) zich te buiten gaan, een ongeregeld leven leiden. UITSPATTING, v. (-en), het uitspatten; ongeregelde levenswijze, losbandigheid; )zeew.) wijdte, breedte (va...