Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitspatten

betekenis & definitie

(spatte uit, heeft en is uitgespat),

1. naar buiten, uit iets, van iets af spatten : uitspattende vonken;
2. spattende uit elkaar springen;
3. (bouwk.) wijken, uit elkaar gaan : door te zwaar kapwerk kunnen de muren uitspatten;
4. zich te buiten gaan, losbandig zijn.

< >