Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitslapen

betekenis & definitie

(sliep uit, heeft en is uitgeslapen),

1. ten einde slapen, zo lang slapen dat men geheel uitgerust is : hij is nog niet uitgeslapen ; ’s Zondags slapen de mensen uit;
2. zijn roes uitslapen, zich door slapen ontnuchteren;
3. (Zuidn.) niet thuis slapen. Zie ook Uitgeslapen.

< >