Uitloper
m. (-s), 1. iem. die uitloopt, die veel uitgaat, straatloper; 2. (gemeenz.) jas die men aandoet om even uit te lopen; 3. bek of tuit van een pomp; 4. (plantk.) uitspruitsel, wortelscheut, een aan de voet van een stengel ontspringende, op de grond liggende tak die in de knopen wortelt: de uitlopers der aardbeiplanten; 5. vertakking : de ui...