Tromper
I. bedriegen, bedotten, misleiden; verschalken, verijdelen; teleurstellen; verdrijven [de tijd]; tromper l’attente, de tijd van het wachten verkorten; il a trompé notre attente, hij heeft niet aan onze verwachting beantwoord, hij is ons tegengevallen; tromper sa douleur, afleiding zoeken voor zijn smart; tromper sa faim, de eerste hong...