Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Tromper

betekenis & definitie

I. bedriegen, bedotten, misleiden; verschalken, verijdelen; teleurstellen; verdrijven [de tijd]; tromper l’attente, de tijd van het wachten verkorten; il a trompé notre attente, hij heeft niet aan onze verwachting beantwoord, hij is ons tegengevallen; tromper sa douleur, afleiding zoeken voor zijn smart; tromper sa faim, de eerste honger zien te stillen; c’est ce qui vous trompe, daarin hebt u abuis;

II. in: vous m'avez fait tromper, u hebt me in de war gebracht;

III. se tromper, zich vergissen; elkaar bedriegen; se tromper d'adresse, zich vergissen in 't adres; fig. de verkeerde vóórhebben; se tromper de chemin, een verkeerde weg inslaan; se tromper de mot, zich verspreken; se tromper de porte een verkeerde deur binnengaan; vous pourriez bien ne pas vous tromper, u kondt wel gelijk hebben.

< >