Tref
m., 1. het treffen: ’s Rovers berden, welhaast met wisser tref bereikt, in de ongedekte lenden (Staring); 2. omstandigheid dat men het treft, hikje: ’t is een tref hem 's avonds thuis te vinden: wat een tref!
Van Dale Uitgevers (1950)
m., 1. het treffen: ’s Rovers berden, welhaast met wisser tref bereikt, in de ongedekte lenden (Staring); 2. omstandigheid dat men het treft, hikje: ’t is een tref hem 's avonds thuis te vinden: wat een tref!
Wiktionary (2019)
tref - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treffen ♢ Ik tref 2. gebiedende wijs van treffen ♢ tref! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treffen ♢ tref je?
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Dr. E. Schröder (1980)
Het zelfstandige naamwoord tref, waarvan geen meervoud bestaat-men kan wel zeggen: wat een tref, maar niet: wat een boel treffen-werd vroeger vooral gebruikt in de uitdrukking: een man van tref en van eer voor: een voortreffelijk man. Het woord hoort bij het werkwoord treffen: raken, ook: raken zonder opzet, vallen op, ten deel vallen, aandacht tre...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: