Wat is de betekenis van suppleer?

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

suppleer

suppleer - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suppleren ♢ Ik suppleer 2. gebiedende wijs van suppleren suppleer! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suppleren suppleer je?...

2025-07-28
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Suppléer

I. aanvullen, bijvoegen; aanzuiveren, bijpassen; vervangen; II. suppléer à, vergoeden, goedmaken; voorzien in.