Wat is de betekenis van stoepen?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOEPEN

(stoepte, heeft gestoept), (overg.) stijven, sterken, aanmoedigen, t.w. iem. in het kwaad of het kwaad in iem.; stoken: anders ging men ’t kwaad in zulke schelmen stoepen.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

stoepen

(1998) (Leiden, stud.) een dispuut op de stoep voor de sociëteit uitvechten. • Overigens wezen veel lezers erop dat stoepen in Leiden en Delft onder studenten een heel andere betekenis heeft, namelijk 'een dispuut op de stoep voor de sociëteit uitvechten'. 150 jaar Delftsch Studenten Corps ... in acht worden genomen (een echt gevech...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stoepen

stoepen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stoep

2025-07-28
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

stoepen

Een stoep is een geplaveide, soms door een hekje omgeven ruimte voor een huis.

2025-07-28
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Stoepen

Stoepen - een geschil uitvechten op de stoep van de soos.

2025-07-28
XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Stoepen

Stoepen behoorden vroeger bij de deftige huizen en zijn uniek in de wereld. Eigenlijk zijn die stoepen ontstaan door de expansiedrang van de vroegere Amsterdammers, die betrekkelijk smalle erven kregen om een huis te bouwen en daarvan zo veel mogelijk profijt wilden trekken. Daartoe lieten zij grote kelders maken onder de huizen, die gedeeltelijk b...

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stoepen

('stoepən) (stoepte, heeft gestoept) op zijn stoep zitten.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Stoepen

Stoepen - (stoepte, heeft gestoept), op zijn stoep zitten, inz. tot het houden van een buurpraatje.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

stoepen

1. Fodere, fodicare, pungere. 2. sax. fris. sicamb. Flagellare, caedere virgis. ger steupen. 3. vet. sax. sic. Cutem capitis vna cum capillis abstrahere reo. de quo poene genere etiam apudMachab. 2. c. 7.