Stoepen behoorden vroeger bij de deftige huizen en zijn uniek in de wereld. Eigenlijk zijn die stoepen ontstaan door de expansiedrang van de vroegere Amsterdammers, die betrekkelijk smalle erven kregen om een huis te bouwen en daarvan zo veel mogelijk profijt wilden trekken. Daartoe lieten zij grote kelders maken onder de huizen, die gedeeltelijk boven de grond uitstaken. De kelders waren dan van buitenaf ook toegankelijk, waardoor er een ingang moest komen op de openbare weg. Daarbij kwam dan een trapje naar beneden.
Op die wijze werd een stuk van de openbare weg in beslag genomen. En doordat door die kelder het voorhuis hoger dan de straat kwam te liggen, was een stoep naar de hoofdingang nodig, die ook weer van de weg werd afgeknabbeld. Enige malen heeft de vroedschap* geprobeerd door het uitvaardigen van keuren de hoogten en breedten van de stoepen te regelen. De stoepen met hun hardstenen treden en soms fraai bewerkte leuningen, behoren bij de stad; zij vormen een mooi onderdeel van de oude huizenrijen. De stoephekken zijn ook aan stijl onderhevig; men heeft er in sierlijk rococo, men heeft er die eenvoudig en strak zijn, men kent ijzeren, houten en een enkele bronzen. De stoepen zelf zijn onderling ook zeer verschillend: er zijn er die eigenlijk onder de hoofddeur - de meest gebruikte ingang van het huis - een privaat (een wc) of een berghok met soms een klein raampje bevatten; er zijn er die van twee kanten te betreden zijn en tenslotte zijn er exemplaren, hoewel zeldzaam, met de treden evenwijdig aan de voorgevel.
LIT. Ir R. Meischke, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, 1969; T. Brouwer, Stoepen, stoeppalen, stoephekken, 1985; Jeanine Perryck, Stoepen, Nieuwsbrief Stadsherstel, dec. 1986.