Wat is de betekenis van Schenk?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schenk

I. SCHENK m. (-en), 1. (pijpenfabr.) steel v. een stenen tabakspijp; 2. (gew.) ham. II. SCHENK m. (-en), wat geschonken kan worden, afschenksel (bep. van thee): de schenk wordt bekeken en geproefd.

2025-07-24
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

schenk

(zn) bot EK.

2025-07-24
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Schenk

schenker, waard.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schenk

m. schenken; zie schink, schenkel.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schenk

m. (-en) Veroud. 1. Eig. schenkel. 2. Metn. ham. 3. Metf. steel van een stenen tabakspijp.

2025-07-24
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Schenk

1) Johan S., componist, 1753— 1836; bekend door tal van kom. zangspelen, als: Der Dorfbarbier, enz., maar van historische beteekenis door Beethoven, wien hij in het geheim harmonie-onderwijs gaf. 2) Peter Petrowitsch S., russ. pianist en componist, geb. 23 Febr. te Petersburg, studeerde aan het Conservatorium aldaar piano; leerling van...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schenk

Schenk - m. (-en), naam van den steel der pijp in de pijpenfabrieken te Gouda.

2025-07-24
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Schenk

Onder dezen naam vermelden wij: Maarten Schenk, een vermaard krijgsoverste, geboren te Nideggen bij Gulik in 1549. Schoon van adellijke afkomst, bezat hij slechts weinig vermogen, totdat hij zich van het huis Blijenbeek meester maakte. De Staten weigerden echter, hem in het bezit daarvan te handhaven, zoodat hij in 1579 de Staatsche partij verliet...