Schel
I. v. (-len), 1. klokje dat een hoge toon voortbrengt, kleine bel: — een electrische schel; 2. het gehele samenstel waardoor men een bel als onder 1., bepaaldelijk aan een huisdeur, geluid doet geven: aan de schel trekken: de schel gaat niet over; op een schel drukken; — de schel staat niet stil, er w...