Wat is de betekenis van Scheen?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheen

v. (schenen), 1. voorzijde van het onderbeen van de mens, waar de huid vlak over het been ligt: — zegsw.: zijn schenen stoten, niet slagen, iets zien mislukken; — dat zal hem voor de schenen springen (Zuidn. ook tegen de schenen lopen), dat zal tot zijn nadeel, oneer, schande aflopen; — een blauwe scheen lo...

2025-07-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

scheen

scheen - zelfstandig naamwoord 1. bot aan de voorkant van je onderbeen, onder je knie ♢ de voetballer kreeg een schop tegen de schenen Zelfstandig naamwoord: scheen de scheen de schenen Synoniemen...

2025-07-23
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Scheen

Verstaalde latten in de wentelas, op de plaatsen waar deze in de halssteen en de pensteen gelagerd is. Smalle ijzeren strook, waarmee o.a. de houten as werd versterkt op de plaats waar hij in de halssteen draaide. Raakte zo'n scheen los dan leverde dat gevaar voor brand op. Ook in de munnik zijn schenen verwerkt.

2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Scheen

s., skine.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

scheen

v. schenen, scheentje (1 voorzijde v. h. onderbeen; scheenbeen; 2 bij verg. smal en meestal plat stuk hout of metaal in verschillende toepassingen): 1. zegsw. hij liep een blauwe scheen, a) hij werd door het meisje afgewezen; b) Z.-N. mislukte; 2. de schenen of de treden van een trap, ter beschutting; de schenen van een ijsschuitje, schaatsen.

2025-07-23
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Scheen

Smalle strook ijzer meestal op hout bevestigd, om dit tegen afslijting te beschutten. Scheen van een traptrede. Scheen van een houten as.Schenen zijn verder de glijijzers onder een slede, ook schinkels genoemd.

2025-07-23
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Scheen

1° Scheenbeen, ➝ Ledematen. 2° In de typographie een werktuig om het zetsel in het raam vast te zetten. Men deelt de s. in drie groepen in, nl. die met wig-, rollen- en schroefsysteem. De oudste soort s. zijn de wigvormige, welke oorspronkelijk van hout waren. In plaats van de houten vervaardigde men getande ijzeren s., welke met een sleute...

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

scheen

(sche:n) v. (schenen; -tje) scheiden] I. Eig. voorzijde van het onderbeen bij de mens en sommige dieren: hij sloeg hem tegen de schenen. Gez. een blauwe (op)lopen of zijn stoten, (door een meisje) afgewezen worden; het hard voor de schenen hebben, het hard te verantwoorden hebben; iemand iets voor de schenen werpen, het hem verwijten; iemand voor,...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Scheen

v./m. (schenen), 1. voorzijde van het onderbeen, waar de huid vlak over het been ligt; een blauwe scheen krijgen, lopen, door een meisje afgewezen worden; iemand iets voor de schenen werpen, het hem verwijten; iemand het vuur na aan de schenen leggen, hem in het nauw brengen brengen, een uitspraak of bekentenis afdwingen; 2. (techniek) band of stro...