Scheen
v. (schenen), 1. voorzijde van het onderbeen van de mens, waar de huid vlak over het been ligt: — zegsw.: zijn schenen stoten, niet slagen, iets zien mislukken; — dat zal hem voor de schenen springen (Zuidn. ook tegen de schenen lopen), dat zal tot zijn nadeel, oneer, schande aflopen; — een blauwe scheen lo...