1° Scheenbeen, ➝ Ledematen.
2° In de typographie een werktuig om het zetsel in het raam vast te zetten. Men deelt de s. in drie groepen in, nl. die met wig-, rollen- en schroefsysteem. De oudste soort s. zijn de wigvormige, welke oorspronkelijk van hout waren. In plaats van de houten vervaardigde men getande ijzeren s., welke met een sleutel naar elkaar toe of van elkaar af worden geschoven (Hempelsysteem). Bij het rollensysteem (Marinoni-systeem) worden de getande s. met eveneens getande rolletjes tegen het zetsel gebracht. Het schroef- of Hölzle-systeem bestaat uit een s., waarin een wig door middel van een sleutel voor- of achteruit wordt bewogen. Het laatstgenoemde systeem is het beste.
Ronner.
3° (Spoorwegtechniek). Scheen, scheenstuk, vorkstuk, hoornblok, vormt de verticale geleiding, en daarmede de begrenzing van de horizontale beweging van een ➝ draagpot. De wangen van den draagpot glijden bij de (verticale) beweging van wagenbak en draaistelraam op de veeren, langs de te smeren, glasharde stalen vlakken van de aan weerszijden van den draagpot op het frame (balans- of lijfplaten) bevestigde scheen.
Beijnes.