Rond, bn. bw. (-er, -st)
1. alle delen van het oppervlak op gelijke afstand van het middelpunt hebbende; bolvormig: zo rond als een appel, de aarde is rond; 2. cylindrisch, rolrond: een ronde staaf; de ronde pijp van een kachel; 3. cirkel-, kring- of ringvormig, cirkelrond : een ronde vijver; een ronde snuifdoos; een rond venster;...