Wat is de betekenis van Rhetor?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rhetor

(Gr.-Lat.) m. (-es, -en), 1. redenaar; 2. leraar in de welsprekendheid.

2025-07-24
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Rhētŏr

ōris, m. leraar in de welsprekendheid: redenaar.

2025-07-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

rhetor

(Gr.) m. redenaar, leraar in de welsprekendheid.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rhetor

m. (Ned.) -s, rhetoren; (Lat.) rhetores Gr.-Lat. redenaar, leraar i. d. welsprekendheid.

2025-07-24
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

rhetor

rhetor - m., leeraar in de welsprekendheid ; hoogdravend redenaar.

2025-07-24
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Rhetor

gr., redenaar, voorts ook (doch niet bij de Romeinen) leeraar in de welsprekendheid. Zeer vroeg ontwikkelde zich in de klassieke oudheid de rhetorica (zie ald.) op Sicilië door mannen als Corax, Tisias en Gorgias, die 427 naar Athene kwam en aldaar den stoot gaf tot het beoefenen dier kunst door de sophisten; in Athene bereikte de antieke wels...

2025-07-24
De kleine Zuiveraar - vreemde woorden woordenboek

G.F. Callenbach (1908)

Rhetor

redenaar; leeraar in de welsprekendheid.

2025-07-24
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Rhetor

Gr., redenaar; leeraar in de welsprekendheid.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Rhetor

Rhetor - m. (-s, -en), redenaar, leeraar der welsprekendheid ; leerling der rhetorica.