Wat is de betekenis van Publiek (1)?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Publiek (1)

Publiek (1) - bn. bw. (-er, -st), openbaar, tegenstelling van geheim : de zitting, het examen is publiek; — het is een publiek schandaal, overal bekend; — iets publiek maken, overal bekend; — iets publiek verkoopen; — iem. publiek te schande maken, in het openbaar; — niet voor enkelen, maar voor allen, voor het pub...