proprius
próprius (-a, -um), - (Lat.) eigen, persoonlijk, alleen toebehoorend. Soms verkeerdelijk gebezigd in de beteekenis van buitengewoon, eenig in zijn soort (singulāris, peculiāris).
Dr. C. A. Backer (1936)
próprius (-a, -um), - (Lat.) eigen, persoonlijk, alleen toebehoorend. Soms verkeerdelijk gebezigd in de beteekenis van buitengewoon, eenig in zijn soort (singulāris, peculiāris).
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
1. eig., (iemd) uitsluitend eigen, mij (u enz.) alleen toebehorende (= niet gemeenschappelijk, - ontleend, - aan een ander toebehorend), b.v. praedia, Cic.; dikwijls verbonden, proprius et suus, suus et proprius, ook suus proprius, noster proprius, Cic., en proprius aut suus, Cic.; s u b s t., proprium, ii, n. het...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: