Wat is de betekenis van Pof (5)?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pof (5)

Pof (5) - Pof m. goed geluk : op den pof overkomen, van soldaten gezegd, die zonder verlof naar huis gaan; — op den pof ergens gaan zitten, gaan zitten op eene plaats, waarop men geen recht heeft; — krediet: op den pof koopen; hij haalt het op den pof.