Wat is de betekenis van Piechem, piegem, pichum?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

piechem, piegem, pichum

(eind 19e eeuw) (Barg.) vreemd iemand; sufferd; jood. Maar ook: klein, zwak kind. Volgens Hans Heestermans (Onze Taal, mei 1988) in zwang bij de Utrechtse jeugd in 1921. Zie ook Endt (Bargoens Woordenboek). • Pigem of piechem, (Joodsch-Duitsch), een komieke, zonderlinge vent. Afleiding onzeker. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat,...

2025-07-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Piechem, piegem, pichum

(Bargoens) iemand die zich vreemd gedraagt; dwaas; sufferd; jood. Ontleend aan het Hebreeuwse pigum. Volgens Heestermans (Onze Taal, mei 1988) in zwang bij de Utrechtse jeugd in 1921. Zie ook Endt (1974).’t Is maar een arme pichem! (= joodje)(Justus van Maurik, Toen ik nog jong was, 1901) Altijd een mesjoggene vis geweest, een piegem, met re...

Gerelateerde zoekopdrachten