parag, parg, pargkop
1) (19e eeuw) (< Jidd. parch, zweer, korst) (Barg.) hoofd met uitslag. 'Een leven als een luis op een parg': een leven als een luis op een zeer hoofd. • Parg, pargkop, (joodschduitsch), van hebr. parach = uitslag hebben; dus iemand, die om zijn huid-uitslag of hoofd-uitslag gemeden wordt. Vandaar in het algemeen: een akelig, onaangenaam men...