Pappig
bn. (-er, -st), 1. brijachtig, week als pap: de grond is erg pappig; pappige wrongel. 2. ongezond dik: er pappig uitzien. 3. (van stoffen) vol pap, te veel geappreteerd.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. brijachtig, week als pap: de grond is erg pappig; pappige wrongel. 2. ongezond dik: er pappig uitzien. 3. (van stoffen) vol pap, te veel geappreteerd.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
bn. (brijachtig, niet vast; v. personen: dik, maar niet stevig; met een papgezicht): dit brood is pappig, week; pappig land; er pappig uitzien; nog (v. weefsels): de zakdoeken zijn pappig, vol pap, te veel geappreteerd.
Jozef Verschueren (1930)
('pappəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. week als pap : een papiervel; -e aardappelen, wegen. 2. vol van, te veel geappreteerd : -e zakdoeken. 3. ongezond dik : er uitzien.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), 1. brijachtig, week als pap: de grond is erg pappig; 2. ongezond dik.
J.H. van Dale (1898)
Pappig bn. (-er, -st), vol pap, niet stevig geappreteerd (van stoffen); — zacht, week : de grond is erg pappig; — er pappig uitzien, ongezond dik. PAPPIGHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: