Wat is de betekenis van paffer?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Paffer

m. (-s), 1. iem. die paft, inz. iem. die paffend rookt, sterk roker: 't is een paffer; je ziet hem nooit zonder sigaar. 2. paffende zoen: iemand een paffer geven. 3. volksn. voor planten met bloemen of bessen die paffen als men er in knijpt; tw. vingerhoedskruid en sneeuwbes.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

paffer

(1968) (inf.) revolver. Syn.: blaffer*; pafferik*. • Waarschijnlijk droomde hij dat hij in een saloon zat, zo’n gelegenheid waar bikkelharde jongens met een paffer op de heup samenkwamen… (Ward Ruyslinck: Het ledikant van Lady Cant. 1968)

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

paffer

m. (-s), 1. iemand die paft, m.n. iemand die paffend rookt, sterk roker: het is een paffer, je ziet hem nooit zonder sigaar; 2. paffende zoen: iemand een paffer geven.