Wat is de betekenis van Pafferig?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pafferig

bn. bw. (-er, -st), 1. paf, opgeblazen: ik ben pafferig van het vele eten; — er pafferig uitzien, ongezond dik; hij is pafferig dik. 2. (van zaken) pafmakende: dat is pafferig eten, het maakt iem. opgeblazen.

2025-07-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

pafferig

opgeset, opgeblaas.

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Pafferig

adj., paff(er)ich, poff(er)ich, opset; — en geelbleek, geizich, geizenich.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pafferig

bn. (opgeblazen; loom; paf makend): pafferig van 't eten zijn, een pafferig gezicht; pafferig eten; pafferigheid v.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pafferig

bn. en bw. (-er, -st) 1. paf, opgeblazen: van het eten. 2. paf, opgeblazen makend : eten.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pafferig

bn. en bw. (-er, -st), opgeblazen: ik ben pafferig van het vele eten; er pafferig uitzien, ongezond dik: hij is pafferig dik; 2. paf makend: pafferig van het eten.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pafferig

Pafferig - bn. bw. (-er, -st), paf, opgeblazen : ik ben pafferig van het vele eten; — er pafferig uitzien, ongezond dik; hij is pafferig dik. PAFFERIGHEID, v.

2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)