Overmatig
I. OVERMA'TIG bn. bw. (-er, -st), 1. bijzonder sterk, hevig enz.: een overmatige blijdschap; 2. buitensporig : overmatig arbeiden; zich overmatig inspannen; ik hou niet van die overmatige koude en hitte. II. OVERMATIG bn., (muz.) met een z.g. halve toon vermeerderd zijnde : overmatige drieklank, een uit twee gr...