Wat is de betekenis van Opperpriester?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opperpriester

m. (-s), (E.-K.) 1. ben. voor de hoofden van de vier en twintig Joodse priestergeslachten en de gewezen hogepriesters: de opperpriesters en schriftgeleerden ; verg. Overpriester; 2. (fig.) de paus.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opperpriester

m. opperpriester s (Bijbel: hogepriester, ook: priesterlijk lid van de Hoge Raad; R.-K. de Paus).

2025-07-28
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Opperpriester

In het O.T. stond aan het hoofd van de geheele priesters- en Levietenstand de hoogepriester (Lev.21.10; Num.35.25, enz.). Hij wordt ook genoemd de gezalfde, de priester, de priestervorst. Hij bezat de volledige priesterlijke waardigheid en was de middelaar tusschen God en het geheele Joodsche volk. Hij bracht het dagelijksche morgenen avondoffer en...

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opperpriester

('oppər) m. (-s) 1. Algm. voornaamste priester, hogepriester. 2. Inz. paus.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opperpriester

m. (-s), 1. ben. voor de hoofden van de 24 joodse priestergeslachten en de gewezen hogepriesters; 2. (fig.) de paus.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opperpriester

Opperpriester m. (-s), eerste priester, hooge-, aartspriester; (fig.) de paus; ...PRIESTERAMBT, o. het ambt, de waardigheid van opperpriester; ...PRIESTERSCHAP, o.

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)