Open
bn. bw. (-er, -st), 1. niet gesloten, niet dichtgemaakt, geopend (van het middel dat dient om te sluiten): open deuren en vensters; 's zomers slaapt hij altijd met open ramen; de deur is wagenwijd open; — terechtzitting met open deuren, waarbij toehoorders worden toegelaten; — met open vizier strijden; de sl...