Wat is de betekenis van Onschuld?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onschuld

v., 1. staat van iem. die geen kwaad heeft gedaan; schuldeloosheid: ik was mijn handen in onschuld; zijn onschuld is door de rechter erkend.; in alle onschuld, zonder enig kwaad in de zin te hebben. 2. argeloosheid; staat waarin men nog geen besef heeft van goed en kwaad: de leeftijd der onschuld, de kinderjaren. 3. (meton.) on...

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onschuld

onschuld - Zelfstandignaamwoord 1. de staat dat iemand geen kwaad gedaan heeft Hij was de hele tijd zijn handen in onschuld aan het wassen. 2. argeloosheid. Wat een kinderlijke onschuld, zeg! Woordherkomst afleiding van schuld met het v...

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onschuld

onschuld - zelfstandig naamwoord uitspraak: on-schuld 1. het niet gedaan hebben, niets op je geweten hebben ♢ de advocaat kon haar onschuld bewijzen 1. in mijn onschuld dacht ik .... [omdat ik er n...

2025-07-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

onschuld

onschuld - maagdelijkheid (vgl. eer). ‘Seg... Greet... heb je 'm nog?’ ‘ Wat bedoelt u, juffrouw?' ‘Nou, seg, dat fat je wel!’ ‘Nee, juffrouw!’ ‘Och kom ... ik bedoel ... je onschuld!’ ‘O, ja, juffrouw!', HANSIE, Nachtboek v. e. Kinderjuffr. 63 [eind 19e e.].

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onschuld

s., ûnskuld.

2025-07-26
Humoristisch woordenboek

H. Moritsen (1939)

Onschuld

Vloeistof waarin Pilatus zijn handen waste. — Niet zondigen, zoolang men de zonde niet kent.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onschuld

v. (1 schuldeloosheid; 2 het n i e t besef hebben van goed en kwaad; 3 onschuldige persoon of personen): 1 zijn onschuld is voor den rechter gebleken; ik was mijn handen in onschuld; in mijn onschuld meende ik; 2 de kinderlijke onschuld; 3 de onschuld verdedigen, onschuldige personen.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onschuld

('on) v. I. Eig. staat van iemand die 1. geen kwaad heeft gedaan: hij is zijn bewust; zijn is voor de rechter gebleken. → hand. 2. nog geen besef heeft van goed of kwaad : de kinderlijke -. II. Metn. onschuldige personen : de verdedigen.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onschuld

v./m., 1. staat van iemand die geen kwaad heeft gedaan; schuldeloosheid: zijn is door de rechter erkend; ik was mijn handen in ik acht mij in het geheel niet schuldig (naar Matt.27,24); in alle onschuld, zonder enig kwaad in de zin te hebben; 2. argeloosheid; staat waarin men nog geen besef heeft van goed en kwaad: de leeftijd der de kinderjaren;...