Muts
v. (-en), 1. hoofddeksel voor mannen, zonder harde rand, hetzij geheel om het hoofd sluitend, of ruimer: ’s winters draagt hij een bontmuts; — (fig.) de muts staat hem niet wel, (in Zuidn. ook) hij heeft zijn kwade of verkeerde muts op, (ook) zijn muts staat hem verkeerd of verdraaid, hij is nie...