Wat is de betekenis van Monter?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Monter

bn. bw., opgewekt, levendig.

2025-07-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

monter

opgewek, lewendig.

2025-07-24
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Monter

I. (op)stijgen, rijzen; naar boven gaan; (op)klimmen; bedragen; ça monte, het gaat hier de hoogte in; het loopt op [tot een hoog bedrag]; monter trop, te hoog zijn [v. kraag]; monter et descendre, trap op, trap al lopen; stijgen en dalen, op- en aflopen; monter à âne, ezeltje rijden; monter à bicyclette, fietsen; monter &...

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Monter

adj. & adv., monter, mûnter, helder.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

monter

bn., bw.; vrolijk, opgewekt.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

monter

('montər) bn. en bw. (-der, -st) levendig, opgewekt.

2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

monter

monter bn. 'opgewekt' categorie: leenwoord Vnnl. mondter 'opgewekt, levendig' [1599; Kil.] (door hem Duits, Saksisch en Rijnlands genoemd); nnl. monter in eene zoo montere luim 'zo'n opgewekte aard' [1806; WNT]. Ontleend aan Duits munter 'monter', ontwikkeld uit Oudhoogduits muntar 'fris, levendig...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Monter

Monter bn. bw. opgewekt, levendig. MONTERHEID, v. opgewektheid.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)