Mat, dof
(<Fr.), bn. bw., 1. dof, niet glimmend: mat zilver, mat goud; 2. niet doorschijnend: mat glas; matte ruiten; — mat weer, waarbij de dampkring niet helder is; 3. (van kleuren) niet glinsterend, dof: een matte tint; 4. (van licht, van het oog) zwak, dof: met moeite opende zij haar matte ogen; een...