Wat is de betekenis van maneschijn?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Maneschijn

m., 1. licht, schijnsel der maan: bij maneschijn; — plaats waar of tijd dat de maan schijnt: in de maneschijn wandelen; — (spr.) 't is er rozengeur en maneschijn, alles is even voortreffelijk, inz. in toepassing op het geluk der wittebroodsweken; — ’t is in de maneschijn gebakken, van een pan...

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

maneschijn

(1910) (spot.) kaal hoofd. Syn.: volle maan. • Een derde groep zijn de spotnamen van voorwerpen, die in bepaalde kringen, in jongens-taal, in volkstaal, in soldatentaal, in jagerstaal, in studententaal, in ‘boeven’-taal, naast de eigenlijke naam ontstaan: knol of raap (= horloge), volle maan of maneschijn (kaal hoofd), krentebaard,...

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

maneschijn

maneschijn - Zelfstandignaamwoord 1. het door de maan weerkaatste licht dat op de aarde schijnt, maanlicht Woordherkomst samenstelling van maan en schijn met het invoegsel -e- Verwante begrippen zonneschijn, licht

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Maneschijn

s., moanneskyn, moanneskynwaer (it), ljochtmoannewaer (it).

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

maneschijn

m.; schijnsel der maan.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

maneschijn

('ma:nə) m. (-tje) schijnsel, licht der Manetmaan : sentimenteel gepeins bij, in de-, wat een -tje, wat een bleke pannekoek, kadetje enz. →: rozegeur.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

maneschijn

m., licht, schijnsel van de maan: bij maneschijn; plaats waar of tijd dat de maan schijnt: in de maneschijn wandelen; (zegsw.) (het is er) rozegeur en maneschijn, alles is even voortreffelijk, m.n. in toepassing op het geluk van de wittebroodsweken; het is in de maneschijn gebakken, van een pannekoek, b.v. die zeer bleek ziet; zijn kennis is maar m...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Maneschijn

MANESCHIJN, m. licht, schijnsel der maan bij maneschijn; in den maneschijn wandelen; (spr.) *t is er rozengeur en maneschijn, in toepassing op het geluk der wittebroodsweken; — (scherts.) héb je zijn maneschijn al gezien ? heb je al gezien dat hij kaalhoofdig is ?; 't is in den maneschijn gébakken, van een pannekoek b. v. d...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Maneschijn

Maneschijn, m. gmv. licht -, schijnsel der maan.