Wat is de betekenis van Lof (3)?

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Lof (3)

Lof m. het loven of prijzen van de eigenschap pen of daden van een ander, vooral wanneer deze goed zijn: met lof van iem. spreken; — roem, eer, onderscheiding: iem. lof toezwaaien; dat strekt u tot lof, tot roem, daarom wordt u geëerd, geprezen; een examen met lof (cum laude) afleggen; — (fig.) eigen lof stinkt, men moet niet zich...