Lof
I. m., 1. i. wat iem. zegt ten gunste of tot eer van iem. om hem te prijzen : karige, uitbundige lof ; God lof! ; lof verdienen; iem. lof geven ; iemands lof zingen, verkondigen, uitbazuinen; met lof van iem. spreken; (zegsw.) eigen lof stinkt; 2. roem, eer, onderscheiding: iem. lof toekennen; dat strekt u tot lof; een examen met lof (cum laude) a...